Interview met René van Rijckevorsel
‘Mijn levensmotto is: “hoe meer je doet, hoe meer je kunt”. Discipline, daar gaat het om. Ask a busy man, when you want something done, zei Churchill al. “Zwanenbroeders” is mijn derde boek. En dat schrijven moet naast mijn meer dan volle baan. Dat betekent avonden, weekends en vakantie. Gewoon doorwerken.’
Aan het woord is René van Rijckevorsel. We zitten op zijn werkplek: het redactiekantoor van Elsevier weekblad, vlak bij de Johan Cruyff arena. Zijn pas verschenen boek “Zwanenbroeders” speelt zich onder meer af in ’s Hertogenbosch. De nauwkeurige beschrijving van de straten en omgeving doen vermoeden dat René daar geboren is?
René: ‘Nee, eigenlijk als enige uit de familie kom ik niet uit Brabant. Grote katholieke familie. Ik ben in den Haag geboren en heb daar op school gezeten. Niet op het Aloysius college [noot Roelant: een bekende Rooms Katholieke school in Den Haag die in 2016 is opgeheven], maar op een openbare school, het Maerlant waar ook Rutte op gezeten heeft. Mijn ouders lieten me heel vrij in mijn studiekeuze. Dat resulteerde in de keuze voor Nederlands en niet voor rechten of medicijnen zoals de meeste van mijn familie leden. In Utrecht heb ik dat gestudeerd. Ik weet eigenlijk niet meer waarom ik toen niet voor Amsterdam heb gekozen, hahaha. Ik wou altijd al in de journalistiek. Het was alleen een beetje slechte tijd om een baan te vinden toen ik afstudeerde. Dat was 1987. Ik ben toen als freelancer begonnen. Voor bedrijven schrijven en video’s maken. Dat liep wel goed moet ik zeggen. Maar toen ben ik mijn huidige vrouw tegengekomen. Die was diplomaat. Die werd opeens in Tunis geplaatst. Toen ben ik meegegaan. Daar ben ik begonnen als correspondent van de regio. Dat was een heel spannende tijd, de opkomst van de Fis en bovendien brak de golfoorlog uit. Op de laatste dag van de golfoorlog, in 1991, werd een collega van mijn vrouw vermoord, de tweede man van de ambassade. Dat was erg heftig. Die moord is nooit opgelost! Die zomer zijn we terug naar
Nederland gegaan. Dat verhaal heeft heel lang in mijn hoofd gezeten. Ik wist niet goed wat ik er precies mee zou gaan doen. Eerst dacht ik aan een non-fictie boek. Maar ik kwam niet achter al die geheimen. Dus dat lukte niet. Toen heb ik even gedacht aan een roman, maar dat ging aanvankelijk ook niet lekker. Jaren later heb ik iets aan de Bezige Bij laten lezen. Die zeiden: het is heel spannend, waarom maak je er geen thriller van? Toen viel eigenlijk het muntje. Faction, een thriller met waar gebeurde elementen was ideaal voor mijn verhaal. Helemaal fictie vind ik niet leuk; daar ben ik toch te veel journalist voor. Ik wil ook dat de mensen na het lezen van mijn verhaal er iets van opgestoken hebben. Dus dat is mijn eerste thriller geworden, die ook “Tunis” als titel heeft. Ik had Tomas Ross als begeleider. Ze wouden ook een tegenhanger hebben van al die vrouwelijke thriller auteurs, de witte wijn thrillers zeg maar. Ik heb veel van hem geleerd. Ten eerste: tempo, tempo, tempo. En verder moet de hoofdpersoon de actie zelf uitlokken. Hij moet het zelf uitvinden; niet aangereikt krijgen. Korte hoofdstukken houdt ook het tempo erin. Was erg grappig om hem als begeleider te hebben.’
‘Later, eind jaren 90 zijn we in Zimbabwe geweest. De tijd die we daar doorgebracht hebben, is de basis van mijn tweede thriller geworden, “Zim”. Een fijne tijd hebben we daar gehad. Het was wel het begin van de down-fall van Mugabe. Heel veel witte boeren zijn verdreven. Grappig genoeg heb ik de strijd van vorig jaar tussen de vrouw van Mugabe en de vice-president Mnangagwa al voorspeld. Dat staat al in mijn boek, terwijl het vorig jaar pas gebeurde. Dat is het leuke van mijn vak. Als journalist zit je goed in de materie en kun je bepaalde zaken aan voelen komen.’
Roelant: ‘Het grote voordeel van schrijver zijn, is dat je overal kunt wonen. “Zwanenbroeders” speelt zich voor een gedeelte af in Zanzibar, Tanzania. Leuk detail dat je op die plek waar zo veel prachtig houtsnijwerk en versiering is gemaakt, ook in deuren en poorten, je een “authentieke vervalsing” laat maken van kerkelijke kunst.’
René: ‘Ik had twee boeken geschreven die zich in Afrika afspeelden. Ik wou ook een linkje naar Nederland toe, maar ook Afrika erin. Vandaar Zanzibar. Een hele leuke mix van culturen heb je daar. Uiteindelijk heeft mijn vrouw de diplomatie verlaten en zijn we teruggekeerd naar Nederland. Het gesleep met die opgroeiende kinderen werd een gedoe. We wilden de kinderen in Nederland laten opgroeien. En ik heb ook veel te leuk werk hier, bij Elsevier. Ik werk hier al sinds ’93-’94 of zo. Een paar jaar ertussenuit geweest naar Zimbabwe, maar daarna mocht ik weer terugkomen.’
Roelant: ‘Toen ik even op je wachtte, heb ik een willekeurige Elsevier ingebladerd die er lag, en mijn oog viel op een artikel over mensen die hun eigen land waren ontvlucht en hier in Nederland politiek asiel hadden gekregen. Deze zelfde mensen gingen op vakantie terug naar hun land van oorsprong. Precies hetzelfde schrijf je op in je boek.’
René: ‘Ja, dat is toch krankzinnig! Af en toe zo’n klein zinnetje in je boek is leuk. Dan laat je dat je hoofdpersoon zeggen en zich daarover verbazen. Dat hoeft dan niet eens jouw eigen mening precies te zijn. Ik werk niet met schema’s of zoiets. Het begin en het eind staan vast. Daartussen mag ik heerlijk losgaan. Dat vind ik de leukste manier van werken.’
Roelant: ‘Dan komen we bij je nieuwe boek, “Zwanenbroeders”, een genootschap waar je zelf ook lid van bent. Er zijn nogal strenge voorwaarden om daar lid van te worden. Hoe is je dat gelukt?’
René: ‘Mijn hele familie komt al zo’n 200 jaar uit ’s Hertogenbosch. Ik ben al de zesde generatie die lid is van de Zwanenbroeders. Mijn vader, grootvader, overgrootvader enz. Tot mijn 40-ste had ik er niet zoveel oren naar. Maar toen dacht ik: wie ben ik om met die traditie te breken? Ik ben alleen zelf niet zo heel erg religieus. Maar dat aspect valt heel erg mee. Het is ook ontzettend dierbaar om samen met mijn vader, die 84 is, naar een bijeenkomst te gaan. We maken
er een uitje van; mooi aangekleed in een rokkostuum, hotel geboekt. Het leuke is ook: het gaat ergens over. Als je elkaar maar een á twee keer per jaar ziet, ga je niet over je nieuwe auto praten maar zijn het echt goede gesprekken. Hoewel het opgericht is als Maria vererings genootschap zijn de gesprekken open en niet dogmatisch. Het gaat over het leven. Sinds 1642 is het oecomenisch. Dat is op zich al heel bijzonder. Dit jaar vieren we ons 700-jarig bestaan. Diverse leden schrokken wel even toen ze erachter kwamen dat ik een boek ging schrijven waarin een belangrijke rol voor het genootschap is weggelegd. Ik heb dat niet van tevoren gezegd.’
Roelant: ‘Ik vind het een erg goed boek. Het leest als een thriller van Dan Brown.’
René: ‘Ik doe het echt voor de leuk dat schrijven. Voor het geld is het niet. Je weet hoeveel schrijvers verdienen. Daar hoef ik het echt niet voor te doen. Het is vanwege de ontzettend leuke reacties die ik krijg. Het geeft mij plezier om te schrijven en het geeft me veel plezier dat ik er zulke aardige dingen over hoor. Ik schrijf boeken die ik zelf zou willen lezen. Ik heb nu boeken geschreven in 2014, 2016 en nu 2018. 2020 ga ik niet halen ben ik bang. Ik heb wel een begin van een idee, maar nog niets op papier. Komende vakantie ga ik daar verder over nadenken. De aandacht voor dit boek is heel prettig; deze week nog een mooie recensie in een landelijk dagblad.’